Water kan zich ´verstoppen´ in lucht. Dat noemen we verdampen. Je kunt het water dan niet meer zien of voelen. In de lucht is plaats over voor die onzichtbare waterdamp. In deze vorm noemen we dit een gas. Lucht bestaat zelf uit drie verschillende gassen. Met de waterdamp erbij dus vier. Lucht is een gasmengsel.

Als water kookt, gaat het van de vloeibare vorm over naar de gasvorm. We noemen dat waterdamp. Ook bij temperaturen onder het kookpunt verdampt water. Maar hoe lager de temperatuur, hoe langzamer dat gaat.

Als waterdamp afkoelt, kan het weer water worden. Het water gaat dan van de gasvorm over naar de vloeibare vorm. We noemen dat condensatie. Je kunt het water dan ook weer zien.

Als lucht warm wordt, zet hij uit. Het lijkt of er meer lucht ontstaat, maar dat is natuurlijk niet zo. Dezelfde hoeveelheid lucht neemt meer plaats in beslag. De lucht zit verder uit elkaar. Daardoor is er meer plaats voor waterdamp. Als lucht afkoelt, krimpt hij weer. Dan is er minder plaats voor waterdamp. In de koude lucht condenseert water. Er ontstaan piepkleine waterdruppeltjes.

Als water waterdamp wordt noemen we dat verdampen. Andersom heet het condenseren.

Als water ijs wordt noemen we het bevriezen. Andersom heet het smelten.

Maar er is nog iets anders mogelijk.

IJs kan direct waterdamp worden, zonder dat het smelt. Dit noemen we sublimeren. Zo kan het dat de sneeuw langzaam verdwijnt terwijl het vriest.

Andersom kan ook. Waterdamp kan direct ijs worden. Dat noemen we rijpen. Die rijp zie je in de winter, als het koud en vochtig weer is op de takken van de bomen.